Armoede is een begrip dat moeilijk te definiƫren is. Definities zijn onderhevig aan (politieke) keuzes die bepalen hoe cijfers geduid worden en veranderen door de tijd. Daarbij gaat met name relatieve armoede om een gevoelsbeleving, het gevoel niet mee te kunnen doen met dat wat gangbaar is in de samenleving. Dit maakt het lastig om armoede te vergelijken, tussen landen maar ook door de tijd heen. Spreken over armoede in Nederland kan slim zijn als je een punt wilt maken, het spreekt immers tot de verbeelding, maar het blijft altijd belangrijk goed na te denken over wat je hieronder verstaat.
Op deze pagina lees je meer over de complexe aard van armoede. Wanneer ben je absoluut arm, en wanneer relatief? Hoe wordt naar het ontstaan van armoede gekeken en hoe kijken onze verschillende overheidsorganen naar deze problematiek? Wanneer wordt armoede een generatie probleem?
Armoede: absoluut en relatief
āNiet kunnen voorzien in de primaire levensbehoefte.ā In Ć©Ć©n zin omschrijven de Verenigde Naties wat zij onder armoede verstaan, onder absolute armoede welteverstaan. Dat betekent: geen toegang hebben tot voldoende voedsel, schoon drinkwater, een veilige plek om te wonen en sanitair. In 2019 is de absolute armoedegrens door de Wereldbank op een bestedingsbudget van minder dan 2,16 dollar per dag, wat neerkomt op een maand inkomen van minder dan 57 euro. Een situatie die in Nederland vrijwel niet voorkomt.
Maar praten over armoede is praten over context.
Secundaire levensbehoeften zijn aanvullende (luxe)goederen of diensten, die als gangbaar worden gezien binnen de samenleving. Hierbij valt te denken aan witgoed, televisie, telefoon en een computer met internetaansluiting.
Ook het hebben van geld om met vrienden mee te doen tijdens een uitje, wordt in Nederland als secundaire levensbehoefte beschouwd. Al deze zaken zijn niet primair nodig om te kunnen leven, maar worden door de meeste mensen toch als armoede ervaren; als er geen geld is om een wasmachine te vervangen als deze stuk is, of als een gebrek van geld sociale participatie in de weg zit. Deze vorm van armoede, die vergeleken wordt met de samenleving waarbinnen deze plaats vindt, wordt relatieve armoede genoemd.
Verklaringsmodellen: Samenspel tussen individu en omgeving
Het ontstaan van armoede heeft vaak meerdere, met elkaar verbonden oorzaken. Daarbij kan worden gekeken naar het niveau waarop de armoede gesitueerd wordt (individueel of in een groep; in een organisatie of maatschappij) en het onderscheid tussen interne en externe verklaringen. Bij interne verklaringen wordt de oorzaak bij de persoon zelf gezocht, ook wel het āschuldmodelā genoemd. Bij externe verklaringen wordt de oorzaak gezocht in wat mensen overkomen is, ook wel tot het āongevalmodelā betiteld.
Vaak zijn individuele modellen niet toereikend, aangezien zij de omstandigheden van mensen en maatschappelijke processen missen. Bepaalde bevolkingsgroepen hebben grotere kans om arm te worden, door de manier waarop de maatschappij is ingericht. Zij maken geen gebruik van regelingen, hulpverlening en krijgen in contacten met instellingen te maken met controles, sancties en discriminatie. Onderstaand overzicht komt uit een infographic over armoede, opgesteld door de Sociaal-Economische Raad (SER).
Microniveau (individu) | Mesoniveau (instanties en groepen) | Macroniveau (samenleving) | |
Interne oorzaken | Persoonlijk gedrag: Ontbreken van vaardigheden, motivatie of zelfvertrouwen, schaamte. | Gebrekkige structuur of disfunctioneren van instituties: bureaucratie, ontoegankelijke regelingen. | Maatschappelijke ordening: ongelijke inkomens- en vermogensverdeling. |
Externe oorzaken | Persoonlijke gebeurtenissen: ziekte, ongeval, baanverlies, echtscheiding, gezinsuitbreiding. | Institutionele stigmaās: vooroordelen door instanties, media. | Economische, maatschappelijke en demografische ontwikkelingen: economische crisis, conjunctuur, modernisering, migratie. |
Meten van armoede in Nederland
Overheidsorganen en -instituten hanteren hebben ieder hun eigen manier om armoede in Nederland cijfermatig te duiden. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), dat de overheid adviseert op het gebied van economische ontwikkelingen, hanteert twee verschillende grenzen, ook wel referentiebudgetten. Deze referentiebudgetten zijn uitgezocht door het Nibud. De eerste grens zou je kunnen omschrijven als de primaire levensbehoefte-grens, ofwel het basisbehoeftebudget, waar woonkosten, vaste lasten, verzekeringen en primaire boodschappen in zijn meegenomen (zoals eten, persoonlijke verzorging en het schoonhouden van de woningen en kleding). De tweede grens voegt daar de secundaire levensbehoeften, zoals abonnementen, vakantie en sociale relaties (uitje, cadeautje, etc.) aan toe. Deze grens wordt het āniet-veel-maar-toereikend-budgetā genoemd.
Gemeenten hanteren vaak weer een andere grens en kijken naar het bijstandsniveau, dat omschreven wordt als het wettelijk sociaal minimum. Het betreft immers het vangnet waarmee bestaanszekerheid wordt verzekerd. Een linksgeoriƫnteerde gemeente als Amsterdam hanteert de laatste jaren een grens van 120 procent van dit minimum, andere gemeenten een grens van 100 of 110 procent. Het hanteren van een bepaalde grens is naast een wetenschappelijke keuze ook een politieke.
Het Nibud maakt zich zorgen over de armoede in Nederland. Zij zien dat de kosten toenemen, waardoor het inkomen uit bijstand onvoldoende basis biedt voor de āniet-veel-maar-toereikendā-grens. Een oorzaak hiervan is dat mensen vaak niet alle voorzieningen weten aan te vragen, doordat regelingen vaak complex zijn. De huidige directeur van het Nibud, Arjan Vliegenthart, zegt hierover:
āWe zien schrijnende situaties. Deze mensen kunnen niet meedoen in de maatschappij, voelen zich niet geholpen, raken gedesillusioneerd en zijn daardoor vatbaarder voor andere (financiĆ«le) problemen. Gemeenteambtenaren voelen zich machteloos en weten dat deze mensen vroeg of laat op een andere manier weer bij hen aankloppen met schulden of andere problemen. We zien dat het kabinet veel geld vrijmaakt voor het oplossen van schulden. En dat is goed en nodig. Maar als wij niets doen aan de gaten in ons noodvangnet, blijven het dweilen met de kraan open.ā
Arjan Vliegenthart
Bekijk hier het rapport van het Nibud, over vijf jaar armoedebeleid in Nederland.
Cijfers over armoede in Nederland veranderen
Om inzicht te verkrijgen in armoede op landelijk niveau, wordt er met name gekeken naar aantallen burgers die leven met een bepaald inkomen. Als men de grenzen van inkomen verandert, mede door politieke keuzes, veranderen ook de aantallen armen. Daarom is het moment dat cijfers over armoede verzamelt zijn van belang.
Maar ook cijfers over de staat van de economie zijn altijd onderhevig aan een conjunctuur, een golfbeweging. Het gaat een tijd goed totdat er iets misgaat, zoals een kredietcrisis of een wereldwijde pandemie. De gevolgen van een āslechtereā economie, uiten zich vaak enkele jaren later a en de gevolgen van het economisch klimaat lopen vaak achter op economische ontwikkelingen, en daardoor is het soms moeilijk conclusies te trekken uit de cijfers, die nog gebaseerd zijn op de situatie van eerdere jaren.
Personen in armoede, 2011 – 2017 (in aantallen x 1000 en in procenten van de bevolking)
Omdat het SCP in 2008 andere criteria is gaan hanteren in het meten van armoede in Nederland, zijn de cijfers van daarvoor niet makkelijk met de cijfers van deze tijd te vergelijken. Toch zou je voorzichtig kunnen stellen dat er tussen 2003 en 2005 aantallen armen relatief hoog was, maar die afnam tot de komst van de kredietcrisis in 2008. Toen in 2011 een groot deel van de kredietcrisis bezworen was, steeg het aantal mensen met inkomenskrapte tot in 2013, om weer af te nemen tot het niveau van voor de crisis in 2017. De effecten van een slechter economisch klimaat lopen achter op de cijfers over de economie.
Waar ligt de armoedegrens in Nederland? Bekijk hier de referentiebudgetten van het SCP, die werden opgesteld in samenwerking met het Nibud. Lees meer over de omvang van armoede in Nederland, in dit rapport van het SCP. Movisie schreef een rapport over wat werkt bij de aanpak van armoede en schulden.
Generatie-armoede
āWie voor een dubbeltje geboren wordt, zal nooit een kwartje worden.ā Dat de inmiddels gevleugelde uitspraak nog altijd opgaat, wordt door verschillende praktijkverhalen bewezen. Armoede gaat niet alleen over geld, maar vooral ook over sociale uitsluiting. Als meerdere generaties in een familie opgroeien in armoede, wordt er gesproken over generatie-armoede. Niet mee kunnen doen en daardoor minderwaardig voelen kan een sterk effect hebben op zelfvertrouwen en zelfbeeld. Een vicieuze cirkel die wordt doorgegeven van ouder op kind.
In haar boek Het Pauperparadijs duikt schrijver Suzanna Jansen (2016) in haar eigen familiegeschiedenis. Tijdens dit onderzoek ontdekt zij het bestaan van een strafkolonie in Veenhuizen en hoe haar familiegeschiedenis verweven is met deze plek. Opgezet met de beste bedoelingen, om mensen met een economische achterstand te resocialiseren tot boer in Drenthe, werd deze gemeenschap door geldgebrek al snel een strafkolonie voor armen en landlopers. In het boek beschrijft Jansen het effect van vijf generaties armoede en armoedebeleid in Nederland op haar familie en haarzelf.
Generatie op generatie niet volledig participeren in de samenleving, als kind nooit de mogelijkheid hebben om thuis te spelen met vriendjes, mee te doen met nieuwe rages of op schoolreis te gaan: dat soort dingen werken sterk op de eigenwaarde van mensen. Het stigma van armoede, dat deze groep in het bijzonder treft, werkt twee kanten op. De persoon zelf denkt minder dan gemiddeld in mogelijkheden, kansen en dromen; de samenleving daaromheen pikt het ontbreken van deze kracht op, wat het uitsluiten versterkt.
Wat betekent dit voor de begeleiding?
Generatie-armoede komt in Nederland vaker voor dan je wellicht verwacht. En vaak kost het meer dan anders moeite om echt aansluiting te vinden. Voor een vrijwilliger is het des te belangrijker om aan te voelen hoe diep deze problematiek gaat. Een mooi initiatief is het project Sterk uit Armoede, dat ervaringsdeskundigen inzet om mensen in armoede te bereiken. Daar waar iemand die niet opgegroeid is in armoede, meer moeite zal hebben om te voelen en te begrijpen wat iemand doormaakt, zijn ervaringsdeskundigen goed toegerust om een brug te slaan tussen de belevingswereld van de persoon in kwestie en de samenleving.